
Jurisprudentie
AU2443
Datum uitspraak2005-08-25
Datum gepubliceerd2005-09-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 05/3758 BESLU
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-09-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 05/3758 BESLU
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan vergunninghoudster een vergunning verleend voor het organiseren van het evenement ‘de Uitmarkt’ op het Museumplein, het Leidseplein, het Max Euweplein en omgeving en in het Vondelpark, van 26 augustus 2005 tot en met 28 augustus 2005.
Uitspraak
Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
voorlopige voorzieningen
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 05/3758 BESLU
van:
Vereniging Vrienden van het Vondelpark, gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
vertegenwoordigd door mr. F.F. Blokhuis,
tegen:
de burgemeester van Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. B. Akciger.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
De Stichting Amsterdams uit Buro, gevestigd te Amsterdam, vergunninghoudster,
vertegenwoordigd door mr. H.A. van Karnebeek en P. Teepe.
1. PROCESVERLOOP
Ter griffie van de rechtbank is op 18 augustus 2005 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen. Dit verzoek hangt samen met het bezwaarschrift van verzoekster van 18 augustus 2005, gericht tegen verweerders besluit van 21 juli 2005 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 24 augustus 2005.
2. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Voor zover de toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan vergunninghoudster een vergunning verleend voor het organiseren van het evenement ‘de Uitmarkt’ op het Museumplein, het Leidseplein, het Max Euweplein en omgeving en in het Vondelpark, van 26 augustus 2005 tot en met 28 augustus 2005. Verzoekster heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
Verzoekster heeft het volgende aangevoerd. Bij de verlening van de vergunning voor de Uitmarkt is bij de zogenoemde Junior Uitmarkt die plaats zal vinden in het Vondelpark, geen rekening gehouden met de belangen van het Vondelpark en in het bijzonder de kwetsbaarheid van dit rijksmonument. Aan het gebruik van het Museumplein zijn tal van beperkende voorwaarden gesteld, terwijl dit bij het gebruik van het Vondelpark niet het geval is. De uitmarkt heeft voor het gebruik van het Vondelpark praktisch een vrijbrief gekregen, waardoor de mogelijke schade aan het Vondelpark aanzienlijk zal zijn, aldus verzoekster. Verweerder heeft de betrokken belangen niet, althans onvoldoende en op onjuiste wijze afgewogen.
De rechter overweegt als volgt.
De rechter dient allereerst de vraag te beantwoorden of in de onderhavige situatie sprake is van een voldoende spoedeisend belang aan de kant van verzoekster.
De rechter is van oordeel dat gelet op de datum waarop het evenement plaats zal vinden, namelijk van 26 tot en met 28 augustus 2005, sprake is van een zodanig belang. De omstandigheid dat het verzoek om een voorlopige voorziening, zoals vergunninghoudster stelt, eerder had kunnen worden ingediend, acht de rechter in dit geval niet zodanig dat een spoedeisend belang ontbreekt.
Aan de orde is de vraag of verweerder in redelijkheid bij het bestreden besluit de evenementenvergunning heeft kunnen verlenen met de daaraan gestelde voorwaarden.
Voor de beantwoording van deze vraag is het volgende toetsingskader van belang.
In artikel 2.11, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: de APV) is bepaald dat het verboden is zonder vergunning van de burgemeester een evenement te houden of te doen houden.
Ingevolge artikel 2.11, derde lid, van de APV kan de burgemeester bij de beoordeling van een aanvraag om vergunning de in sub a tot en met sub i genoemde belangen in aanmerking nemen.
In artikel 2.11, vierde lid, van de APV is bepaald dat de burgemeester aan een vergunning voorschriften en beperkingen kan verbinden met het oog op de in het derde lid bedoelde belangen en ter verzekering van de nakoming van deze voorschriften in de vergunningen kan bepalen dat een borgsom moet worden verstrekt voordat het evenement wordt gehouden.
Ten aanzien van het toetsingskader merkt de rechter het volgende op. De redactie van artikel 2.11, derde lid, van de APV roept naar voorlopig oordeel vragen op vanuit het oogpunt van rechtszekerheid over de wijze waarop een (beslissing op een) aanvraag dient te worden getoetst aan dit artikel. Het bestuursorgaan wordt immers niet alleen de vrijheid gelaten het gewicht van de in het artikellid genoemde belangen te bepalen binnen zijn discretionaire bevoegdheid, maar ook om te kiezen welke van deze belangen in aanmerking zullen worden genomen. De rechter is echter van oordeel dat onderhavige procedure zich niet leent voor een principieel oordeel omtrent artikel 2.11 van de APV. Hierbij is mede van belang dat de rechtbank Amsterdam in een aantal bodemzaken (onder andere in de uitspraak met reg.nr. AWB 04/1751 VEROR) deze vragen niet eerder tot onderwerp van haar overwegingen heeft gemaakt. Voorts blijkt uit de stukken en de toelichting van verweerder ter zitting dat, volgens een niet ongebruikelijke procedure bij de voorbereiding van de afgifte van een evenementenvergunning door verweerder, ook in dit geval over een breed terrein advies is ingewonnen bij verschillende instanties, terwijl voorts niet is gesteld of gebleken dat relevante belangen niet in ogenschouw zijn genomen. Dat het stadsdeel de ontwikkeling van een beleid voor de onderhavige lokatie nog niet heeft afgerond acht de rechter minder gelukkig, maar onder deze omstandigheden geen reden om de vergunningverlening onrechtmatig te achten.
Met betrekking tot het door verzoekster gestelde overweegt de rechter het volgende.
Volgens verzoekster zijn aan het gebruik van het Museumplein tal van beperkende voorwaarden gesteld, terwijl dit bij het gebruik van het Vondelpark niet het geval is. Verzoekster heeft gewezen op de kwetsbaarheid van het Vondelpark als Rijksmonument en de schade die het evenement zal toebrengen aan het Vondelpark. Verzoekster heeft voorts gesteld dat er schade zal worden toegebracht aan de gazons vanwege de activiteiten die op het gras zullen plaatsvinden. Ook maakt verzoekster zich zorgen om de rommel die een dergelijk evenement met zich mee zal brengen en in hoeverre het park schoon wordt achtergelaten.
De rechter acht het, mede gelet op de toelichting van vergunninghoudster ter zitting aan de hand van de plattegrond van het evenemententerrein, aannemelijk dat het bestreden onderdeel van de uitmarkt geen grootschalig evenement vertegenwoordigt. Het evenement op het Museumplein is van geheel andere orde dan het evenement in het Vondelpark, hetgeen ook het verschil in voorschriften voor beide lokaties rechtvaardigt, aldus verweerder. Het evenement zal in het Vondelpark wel bezoekers trekken. Verweerder kan echter worden gevolgd in zijn standpunt dat dit voor een park als het Vondelpark ook niet uitzonderlijk is. Verweerder heeft voorts ter zitting verklaard dat de bevoorrading van het Vondelpark plaatsvindt over de verharde weg, alwaar ook vuilniswagens gewoonlijk hun route hebben. Bij het Museumplein vindt de bevoorrading plaats over de gazons, zodat voor het Museumplein de voorwaarde is gesteld dat zoveel mogelijk lichte voertuigen moeten worden gebruikt. Ten aanzien van de bescherming van de bomen heeft verweerder ter zitting verklaard dat op het Museumplein de activiteiten in de nabijheid van bomen zal plaatsvinden, zodat bescherming van de bomen op zijn plaats is. In het Vondelpark is het evenement op voldoende afstand gesitueerd van de bomen, zodat bescherming van de bomen in het Vondelpark niet noodzakelijk is, aldus verweerder. Voorts worden er op het Museumplein twee grote podia geplaatst en zal vóór de podia een grote publieksconcentratie ontstaan, waardoor het van belang is dat er grasmatten ter bescherming van het gras worden neergelegd. In het Vondelpark worden geen zodanig grote publieksconcentraties verwacht, en daar waar het publiek zal lopen op het gras worden vlonders neergelegd.
De rechter acht deze toelichting, mede gelet op het verschil in schaal van de voorwerpen die worden geplaatst en de activiteiten die zullen plaatsvinden op respectievelijk het Museumplein en in het Vondelpark, een genoegzame verklaring voor het verschil in voorschriften ten aanzien van beide lokaties.
Voorts heeft verzoekster gesteld dat het evenement schade zal toebrengen aan het Vondelpark door het effect van inklinking van de bodem. Verweerder heeft deze stelling weersproken. Het verband tussen de (verder niet betwiste) voortgaande inklinking van de bodem van het Vondelpark, en een evenement als dit is evenwel, afgezien van de demonstratie ter zitting door de heer van Woensel Kooy namens verzoekster met een licht bevochtigde spons, niet met wetenschappelijke gegevens onderbouwd, zodat de rechter hieraan voorbij zal gaan.
Ten aanzien van de door verzoekster gestelde schade aan de gazons overweegt de rechter als volgt. De rechter acht het niet aannemelijk dat het evenement tot gevolg heeft, dat het gazon onherstelbaar beschadigd zal raken en neemt hierbij de volgende omstandigheden in aanmerking. Het evenement zal voor het overgrote deel plaatsvinden in het openluchttheater en het filmmuseum, hetgeen reeds bestaande faciliteiten zijn. Verweerder heeft voorts ter zitting verklaard dat de (grotere) kramen in de parkslurf op vlonders zullen worden geplaatst en dat voor het overige sprake is van normale marktkramen. Op de plekken waar het publiek veel over het gras loopt, zullen vlonders worden neergelegd. Naar de rechter ter zitting heeft begrepen worden de betonblokken voor de vlaggenmasten zoveel mogelijk op verharde ondergrond geplaatst.
De zorgen van verzoekster ten aanzien van de schoonmaakactiviteiten heeft verweerder naar het oordeel van de rechter weerlegd. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voldoende voorschriften aan de vergunning zijn verbonden om te waarborgen dat het Vondelpark schoon en opgeruimd wordt achtergelaten. Verweerder heeft dienaangaande verklaard dat er op beperkte schaal promotiemateriaal mag worden uitgedeeld, een opruimplan is opgesteld, een voor- en naschouw worden verricht en vergunninghoudster een waarborgsom heeft gestort. De rechter ziet voorts geen aanleiding om te twijfelen aan de intentie van vergunninghoudster om, met het oog op haar belang bij een goede verstandhouding met verweerder, de voorschriften na te leven. Ook overigens twijfelt de rechter niet aan de handhavingsbereidheid van verweerder, die heeft verklaard dat ter plaatse handhavers aanwezig zullen zijn die bij constatering van een overtreding van de vergunningvoorschriften zullen optreden.
Bovenstaande overziend, is de rechter op grond van de aan de vergunning verbonden voorschriften en de in het vooruitzicht gestelde maatregelen voorshands van oordeel dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de belangen waar verzoekster aandacht voor heeft gevraagd.
Verzoekster heeft tot slot nog aangevoerd dat zij ten onrechte niet betrokken is bij de besluitvorming en in dat kader ook niet is gehoord. De rechter overweegt dat het tot de zorgvuldige voorbereiding van een besluit behoort dat het bestuursorgaan zich op de hoogte stelt van de kring van belanghebbenden daarbij. Namens verzoekster is onweersproken gesteld dat halfjaarlijks een gesprek plaatsvindt met een wethouder van het betrokken stadsdeel, waarbij onder meer de activiteiten in het Vondelpark ter sprake komen. Onder deze omstandigheden had het in de rede gelegen dat verweerder zich in een tijdig stadium ervan had vergewist of verzoekster gesprekspartner diende te zijn. In dit verband is ook opmerkelijk dat de vergunningaanvraag is gepubliceerd zonder de locatie Vondelpark nader aan te duiden, met name nu deze locatie dit jaar voor het eerst deel uitmaakt van de Uitmarkt. Bij dit alles stelt de rechter anderzijds vast dat verzoekster, gelet op de door haar genoemde bezwaren, door deze gang van zaken niet onevenredig in haar belangen is geschaad, nu de aan de vergunning verbonden voorschriften zijn geformuleerd met het oog op dezelfde belangen als verzoekster beoogt te beschermen en naar voorlopig oordeel blijkens het vorenstaande redelijkerwijs toereikend worden geacht. Voorts is het primair de verantwoordelijkheid van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid (in deze voorbereidende instantie voor verweerder) om het algemeen belang van het Vondelpark in aanmerking te nemen. Het is niet onaannemelijk dat overleg met en medewerking van verzoekster aan de bescherming van dat belang kan bijdragen. Het voert te ver om instemming van en overeenstemming met verzoekster ten aanzien van alle onderdelen van de vergunning als noodzakelijke voorwaarde voor de verlening daarvan te zien.
Het vorenstaande brengt de rechter, voorlopig oordelende, tot de conclusie dat het bestreden besluit in de bodemprocedure naar verwachting stand zal kunnen houden. Dit leidt ertoe dat het verzoek om een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
De rechter acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Gewezen door mr. J.J. Bade, voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, griffier,
en openbaar gemaakt op: 25 augustus 2005
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
DOC: B